Aanleg van een liquidatiereserve opgebouwd uit een belastingvrije aandelenmeerwaarde tijdens de vereffening
Aanleg liquidatiereserve tijdens de vereffening
Een vennootschap in vereffening kan ook nog een liquidatiereserve aanleggen tot het boekjaar vóórafgaand aan het boekjaar van de sluiting van de vereffening, wanneer zij nog belastbare winsten realiseert, onverminderd de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling (mond. vraag Veerle Wouters nr. 3356, Kamercommissie Financiën, 01.04.2015, CRIV 54 COM 138, p. 13). Een vennootschap kan géén liquidatiereserves meer aanleggen in het boekjaar waarin zij haar vereffening afsluit.
Het open houden van de vereffening en de aanleg van een liquidatiereserve opent dus perspectieven. Een vennootschap in vereffening kan belangrijke meerwaarde realiseren op de verkoop of de uithaal van haar activa in het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarin zij haar vereffening sluit. Zonder aanleg van liquidatiereserve is zij op die meerwaarde vennootschapsbelasting verschuldigd en 30% RV bij de uitkering ervan. Indien de vennootschap de winst uit de gerealiseerde meerwaarde in dat boekjaar overboekt naar liquidatiereserve, dan betaalt zij daarop de 10% heffing bovenop de gewone vennootschapsbelasting. Maar bij de sluiting van de vereffening kan zij die liquidatiereserve uitkeren zonder RV aan haar aandeelhouders.
De rulingdienst heeft op zich geen probleem met de aanleg van een liquidatiereserve door een vennootschap in vereffening. De DVB oordeelde al meermaals dat een vennootschap in vereffening nog liquidatiereserve kan aanleggen tot en met het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar van de sluiting van de vereffening.
Aan de rulingdienst werd recent de vraag voorgelegd of naar aanleiding van de ontbinding en vereffening van de managementvennootschap X
- enerzijds de aandelenmeerwaarde naar aanleiding van de verkoop van de aandelenparticipatie Y kan worden vrijgesteld en
- anderzijds een liquidatiereserve kan worden aangelegd en uitgekeerd, zonder dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Voorafgaande beslissing nr. 2023.0352 d.d. 20.06.2023
De heer Z was in initieel aandeelhouder van vennootschap Y. De heer Z en zijn echtgenote hebben daarna managementvennootschap X opgericht. Volgend op de oprichting van X werd besloten tot de quasi-inbreng van de aandelen Y. Vennootschap X werd aandeelhouder en bestuurder van Y.
Onenigheden in het managementteam van Y deden de heer Z er evenwel toe besluiten zijn samenwerking met Y stop te zetten en de deelneming die X bezat in Y te verkopen. X nam ook ontslag als bestuurder van Y. Hierdoor heeft X géén enkel band meer met Y, noch als aandeelhouder noch als bestuurder.
Aan de rulingdienst werd gevraagd te bevestigen dat een liquidatiereserve kan worden aangelegd, opgebouwd uit de belastingvrije aandelenmeerwaarde gerealiseerd door de verkoop van aandelen Y, gevolgd door de vereffening en ontbinding van managementvennootschap X.
Wat betreft de meerwaarde op de aandelen Y
Uit de aanvraag blijkt dat op het ogenblik van de verkoop de aandelenparticipatie van X in Y meer dan 10% bedroeg (= participatievoorwaarde is voldaan). De vennootschap X had de aandelen in Y gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom in bezit (= permanentievoorwaarde is voldaan). De vennootschap Y is een Belgische vennootschap onderworpen aan de vennootschapsbelasting (= taxatievoorwaarde is voldaan).
Aangezien alle voorwaarden zijn voldaan kan de aandelenmeerwaarde worden vrijgesteld via een aanpassing in meer van de begintoestand van de reserves (code 1051).
Wat betreft de aanleg en uitkering van de liquidatiereserve
De rulingdienst stelt op basis van de laatste twee jaarrekeningen van zowel X als Y (zowel op enkelvoudige basis als op eventuele geconsolideerde basis) vast dat X een kleine vennootschap is.
Er kan dus een liquidatiereserve in de zin van artikel 184quater WIB 92 worden aangelegd.
Er is géén sprake van fiscaal misbruik
Er is volgens de rulingdienst in dit geval géén sprake van fiscaal misbruik aangezien de ontbinding en vereffening van X kadert binnen de context van een bestendige stopzetting van de activiteiten van de heer Z als zelfstandig ondernemer met een vennootschapsstructuur.
De heer Z heeft geen intentie om een nieuwe (management)vennootschap op te richten. De extreem hoge werkdruk en een verzuurde relatie met de overige bestuurders/aandeelhouders van Y hadden een erg nefaste werking op de mentale gezondheid van de heer Z, die afstevende op een volledige burn-out.
De heer Z is van plan op zoek te gaan naar een halftijdse betrekking in loondienst (géén voorkeur naar sector of functie) in loondienst in de buurt van zijn woonst. Hij engageert zich om gedurende een bepaalde periode volgend op de sluiting van de vereffening van X geen nieuwe vennootschap op te richten.
Bron: www.practicali.be