De fiscus kan een aanslag van ambtswege toepassen in vijf gevallen die een fiscale overtreding uitmaken (art. 351 WIB92). Die gevallen zijn:
Het belangrijkste gevolg van een aanslag van ambtswege is de omkering van de bewijslast van de inkomsten. Bij de gewone aanslagprocedure is het aan de fiscus om de belastbare inkomsten te bewijzen en u als belastingplichtige dient het bewijs te leveren voor de in aftrek gebrachte kosten. Bij een aanslag van ambtswege moet u niet enkel de kosten, maar ook het juiste bedrag van de belastbare inkomsten kunnen bewijzen.
Een belastingcontroleur kan voor fiscale overtredingen twee soorten sancties opleggen: belastingverhogingen en boetes. Wat zijn hierin nu de verschillen? In eerste instantie kan een belastingverhoging uitsluitend opgelegd worden als de aangifte niet of te laat ingediend werd of onvolledig of onjuist is, terwijl een boete mogelijk is bij elke overtreding van de Belastingwetten.
Daarnaast is een belastingverhoging een percentage van de belasting op de niet- of laattijdig aangegeven inkomsten. Een boete daarentegen vormt steeds een vast bedrag. Voor overtredingen die zowel met een belastingverhoging als een boete bestraft kunnen worden, mag de fiscus kiezen welke van de twee sancties hij zal toepassen. Principieel kunnen dus beide sancties tegelijk opgelegd worden, maar de fiscus zal dit enkel doen bij zware overtredingen.
Het percentage van belastingverhoging of het bedrag van de boete worden bepaald door 2 factoren: het aantal overtredingen die u als belastingplichtige in het verleden reeds heeft gehad en of u het opzet had om belasting te ontduiken, wat steeds aan de controleur is om dit te bewijzen. Vanaf de vierde belastingverhoging of de vijfde opgelegde boete wordt het opzet wel wettelijk vermoed.