Voor kleine vennootschappen heeft de wetgever verschillende gunstregimes uitgedacht die deze ondernemingen toelaten om tegen bepaalde voordelige tarieven belast te worden. Zo kunnen zij gebruik maken van een lager tarief in de vennootschapsbelasting, een liquidatiereserve aanleggen of dividenden uitkeren aan slechts 15% roerende voorheffing, de zgn. VVPR-bis aandelen.
Maar wanneer wordt een vennootschap nu precies als klein aanzien? De concrete definitie treft men terug in artikel 1:24 §1 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, dat bepaalt dat vennootschappen als klein worden beschouwd indien zij in het laatste boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria heeft overschreden:
Als er toch meer dan één van deze criteria zou overschreden worden, geldt als regel dat dit slechts gevolgen zal hebben voor zover dit zich twee achtereenvolgende boekjaren voordoet. Voor de berekening van bovenvermelde criteria wordt eveneens rekening gehouden met alle andere vennootschappen waarmee deze verbonden is. Een vennootschap die aandelen aanhoudt van een dochtervennootschap, zal voor de berekening van de desbetreffende criteria eveneens rekening gehouden worden met de omzet en het aantal werknemers van deze dochtervennootschap.